Wijken voor het been
Een online gesprek over het verschil tussen western en dressuur ivm het gebruik van wijken voor de eenzijdige beenhulp; bvb bij het door een wending gaan:
Beide manieren kunnen. Het verschil ligt in hoe het paard de wending uitvoert. Als je je buitenbeen gebruikt om je paard bvb naar links doorheen een wending te “duwen”, dan kan je paard niet gebogen zijn (horizontaal, bedoel ik, niet vertikaal). De voorhand leidt de beweging, de achterhand volgt.
Maar je kan ook met je binnenbeen zeggen “kantel je buik weg naar rechts zodat het binnenachterbeen verder naar voor kan komen”. Dat veroorzaakt horizontale buiging, waardoor de wending eigenlijk wordt ingezet door de achterhand – de voorhand wordt gestuwd door de achterhand.
Het paard ziet er op beide manieren heel anders uit.
Is wijken voor het been “not done” als clickertrainer?
“Wijken voor het been” als rij-oefening is wel degelijk negatieve bekrachtiging, die ik persoonlijk uiteraard combineer met bridge en positieve bekrachtiging – maar de essentie is wijken voor druk – niet “zijwaarts gaan”. Want dat zou niet wijken heten, dan.
Maar dat betekent niet dat het hier meteen moet gaan over een bijzonder onethische uitvoering van het leren wijken-voor-druk. Ik zou het stiekem toch niet echt wijkend willen – alleen een zijwaartse respons op een aanrakingscue van het been.
Ik ga er voor het gemak van uit dat je het wijken op de grond begrepen hebt, beoefend hebt, of er in elk geval goed naar gekeken hebt. De NH-grondwerkvorm dan; vraag maar aan een Parellimens enzovoort en ik wil ook wel zo onbeschaamd zijn om te verwijzen naar mijn eigen Grondwerkboek waar je mijn (samengestelde) visie op het principe “wijken voor druk” kan vinden vanaf pag. 12, het waarom van het combineren met bridge en voerbeloning als extra motivator vanaf pag. 36 en het zijwaarts gaan vanaf pag. 192.
“Wijken voor het been” als rij-oefening is één van de vele mogelijke variaties van zijwaarts gaan – zijwaarts gaan betekent dat voor- en achterbenen over twee verschillende “sporen” bewegen – ze nemen als het ware hun eigen wegje, terwijl als je “gewoon” voorwaarts gaat de achterbenen de voorbenen volgen (dat op zich is al een hele prestatie, alleen een soepel paard kan dat bvb op een cirkel ook werkelijk doen; de meeste (stijve) paarden rijden een cirkel eigenlijk als een opeenvolging van rechte stukjes, maar ook dat is weer een heel ander verhaal).
Zijwaarts dus, het kan onder allerlei hoeken tegenover de bewegingsrichting. Bij de Western-sidepass (wat je het vaakst ziet als je mensen vraagt om hun paard zijwaarts te laten gaan) beweegt het paard zo ongeveer in een rechte hoek tegenover de zijwand (90°), maar het kan ook in een schuine hoek. Die waar jij het over hebt hoort zo ongeveer in een hoek van 30° te gaan, en dat is veel schuiner dan de meesten ‘m uitvoeren.
“Wijken voor het been” is een basisoefening waarover de meningen nogal verdeeld zijn over het gymnastische (versoepelende) nut ervan; maar als je niet van je paard afwil om een poortje te openen en weer te sluiten dan zie je in elk geval al een praktisch nut. Ook bijvoorbeeld als je je paard wil kunnen parkeren om via een opstapblok (nou ja, afstapblok) af te stappen. Op zich kan je dit gewoon veel eenvoudiger oplossen door een paard te leren targetten (ergens naartoe te bewegen zonder dat je druk van je been gebruikt) dus daar hoef je het “wijken voor het been” niet apart voor aan te leren (dat is wat Egon bedoelt, denk ik).
Waarom wordt “wijken voor het been” dan wél ingezet? Er wordt dan gezegd: omdat het het paard leert te reageren op éénzijdige kuitdruk. Je legt één been aan, het paard beweegt weg van het been, of juister gezegd: mee met het been.
Voor mij is het nét wat meer: het paard beweegt weg van het been in combinatie met een (éénzijdige) teugelhulp.
Want dit is onderdeel van het wel hele simpele systeem die de rijhulpen eigenlijk vormen: twee teugels = stop, twee benen = voorwaarts, één teugel = voorhand beweegt, één been = achterhand beweegt (de zit is een steeds fijnere regulator tussen deze hulpen naarmate de training vordert).
Dit zijn hele simpele, eenduidige responsen van je paard, en hoe duidelijker jij en je paard dit begrijpen, hoe simpeler het is om ze onderling te gaan combineren. “Wijken voor het been” is een van de eerste simpele combinatiebewegingen van éénzijdig been + éénzijdig teugel.
Dat heb je ook op de grond gezien, als je hebt geleerd hoe je een paard van je weg kan laten bewegen met lichaamstaal: voorhand weg gebeurt aan de voorkant, achterhand weg gebeurt aan de achterkant; gecombineerd ga je zijwaarts.
Wijken krijg je dus simpel voor elkaar, in elke mogelijke hoek, op volgende manier:
– zorg dat je je paard leert hoe hij één teugel volgt (direct én indirect, open of aanleggen, paard beweegt weg, laat los en beloon): zo beinvloed je de beweging van je paard vanuit de voorhand eerst (en ja, dat wordt een wending om de achterhand)
– zorg dat je je paard leert hoe hij één been volgt (leg aan, paard beweegt weg, laat los en beloon): zo beinvloed je de beweging van je paard vanuit de achterhand eerst ( en ja, dat wordt een wending om de voorhand)
– combineer.
Ha, zeg je, maar waarom kunnen ze dat met western aan de lange teugel en hebben ze bij dressuur twéé teugels nodig?
Wel, dat is een kwestie van keuze over de bijkomende criteria. Het is niet zo dat er bij western géén teugel is – hij is wel lang, maar hij is er wel. De buitenteugel bij dressuur is de neckreining van het western, het enige verschil is dat het paard met de dressuurbuitenteugel in aanleuning blijft om heel andere redenen die er nu niet toe doen – zeker niet bij deze oefening.
Eénzijdige teugelhulp kan een open, directe teugel zijn – je opent de teugel als een deur en je paard stapt door de open deur, hij volgt met z’n neus de teugel achterna – of een indirecte teugel die functioneert als een gesloten deur waar het paard niet doorheen mag en waar hij van wegbeweegt/wegblijft.
Even naar de dressuurcriteria. Omdat het daar heel belangrijk is dat je paard zacht en nageeflijk blijft ààn de teugel durven de mensen nogal wel eens prutsen met die teugels. Die teugels dienen bij deze oefening echter alléén maar om tegen het paard te zeggen: “blijf zo recht mogelijk”. Bij wijken is het paard immers niet gebogen (misschien een héél klein beetje tegen de bewegingsrichting in) maar récht.
Stel dat je wil wijken naar links, dus voor het rechterbeen. Dan denk je misschien “ik trek aan de rechterteugel” want inderdaad, je paard beweegt dan zijn voorhand naar rechts waardoor hij met z’n hoofd naar de wand toegaat maar zijn achterhand blijft doorgaan – dat brengt hem schuin tegenover de wand. Maar dat plooit je paard dus ook aan de schoft waardoor de linkerschouder van het paard als het ware gaat uitstulpen; het hoofd van het paard (dat je naar rechts hebt getrokken) komt dus nà de schouder. Dat heet “over de schouder vallen”.
Hoe voorkom je dat? Door de linker-teugel te gebruiken. Die houdt je paard recht (“houdt”, niet “trekt”!).
Maar stel nu dat je beter voorbereidend werk had gedaan. Stel dat je je paard grondig had geleerd dat als je je buitenbeen naar achter legt, dat dat betekent dat hij zijn achterhand naar links moet brengen. En kijk! Het paard wendt óók naar rechts op de hoefslag!
Daardoor kan je je buitenteigel meteen indirect gebruiken, door je paard ervoor te doen wijken, of, preciezer gezegd: de schoft te doen wijken.
Wijken naar links gebeurt dus door
1. de achterhand te doen wijken voor het rechterbeen en
2. de schoft (de hele voorhand, niet de hals alleen dus) te doen wijken voor de buitenteugel.
De mate van verzameling wordt bepaald door het africhtingsstadium waarin je paard je bevindt – en als je aan wijken denkt, dan is je paard typisch groen (onafhankelijk van zijn leeftijd) en verloopt aanleuning bij voorkeur aan een vrij lange teugel. Wijken voor het been heeft immers niets te maken met verzameling, het is puur een basisoefening voor het leren combineren van twee basisrijhulpen. Laat de beweging dus door, rem ze niet! Je hand her-richt de bewegingsrichting die je met je been inzet, meer niet.
Als je dit dus goed hebt voorbereid door je paard eenvoudige antwoorden te leren geven op eenvoudige basisrijhulpen zal je merken dat wijken heel gemakkelijk is. Die voorbereiding is àlles. Daarna is het simpel: je vraagt eerst de voorhand op eenvoudige teugelhulp, dan de achterhand op eenvoudige beenhulp, en door geconcentreerd en heel licht af te wisselen kan je precies de hoek regelen waarin je paard zijwaarts gaat bewegen. Het is een schitterende oefening om te leren voelen hoe voor- en achterhand van je paard beinvloedbaar zijn tot één geheel, gewoon door je te concentreren op de timing van je hulpen.
Oh ja: check voortdurend bij jezelf of je wel stil en recht blijft zitten. Niks hindert je paard zozeer als een ruiter die met heel z’n gewicht z’n paard opzij probeert te krijgen.
Over het verschil tussen western en dressuur ivm het gebruik van wijken voor de eenzijdige beenhulp; bvb bij het door een wending gaan
Beide manieren kunnen. Het verschil ligt in hoe het paard de wending uitvoert. Als je je buitenbeen gebruikt om je paard bvb naar links doorheen een wending te “duwen”, dan kan je paard niet gebogen zijn (horizontaal, bedoel ik, niet vertikaal). De voorhand leidt de beweging, de achterhand volgt.
Maar je kan ook met je binnenbeen zeggen “kantel je buik weg naar rechts zodat het binnenachterbeen verder naar voor kan komen”. Dat veroorzaakt horizontale buiging, waardoor de wending eigenlijk wordt ingezet door de achterhand – de voorhand wordt gestuwd door de achterhand.
Het paard ziet er op beide manieren heel anders uit.
Is wijken voor het been “not done” als clickertrainer?
“Wijken voor het been” als rij-oefening is wel degelijk negatieve bekrachtiging, die ik persoonlijk uiteraard combineer met bridge en positieve bekrachtiging – maar de essentie is wijken voor druk – niet “zijwaarts gaan”. Want dat zou niet wijken heten, dan.
Maar dat betekent niet dat het hier meteen moet gaan over een bijzonder onethische uitvoering van het leren wijken-voor-druk.
Wijken voor het been, zoals ik het zie
Ik ga er voor het gemak van uit dat je het wijken op de grond begrepen hebt, beoefend hebt, of er in elk geval goed naar gekeken hebt. De NH-grondwerkvorm dan; vraag maar aan een Parellimens enzovoort en ik wil ook wel zo onbeschaamd zijn om te verwijzen naar mijn eigen Grondwerkboek waar je mijn (samengestelde) visie op het principe “wijken voor druk” kan vinden vanaf pag. 12, het waarom van het combineren met bridge en voerbeloning als extra motivator vanaf pag. 36 en het zijwaarts gaan vanaf pag. 192.
“Wijken voor het been” als rij-oefening is één van de vele mogelijke variaties van zijwaarts gaan – zijwaarts gaan betekent dat voor- en achterbenen over twee verschillende “sporen” bewegen – ze nemen als het ware hun eigen wegje, terwijl als je “gewoon” voorwaarts gaat de achterbenen de voorbenen volgen (dat op zich is al een hele prestatie, alleen een soepel paard kan dat bvb op een cirkel ook werkelijk doen; de meeste (stijve) paarden rijden een cirkel eigenlijk als een opeenvolging van rechte stukjes, maar dat is weer een heel ander verhaal).
Zijwaarts dus, het kan onder allerlei hoeken tegenover de bewegingsrichting. Bij de Western-sidepass (wat je het vaakst ziet als je mensen vraagt om hun paard zijwaarts te laten gaan) beweegt het paard zo ongeveer in een rechte hoek tegenover de zijwand (90°), maar het kan ook in een schuine hoek. Die waar jij het over hebt hoort zo ongeveer in een hoek van 30° te gaan, en dat is veel schuiner dan de meesten ‘m uitvoeren.
“Wijken voor het been” is een basisoefening waarover de meningen nogal verdeeld zijn over het gymnastische (versoepelende) nut ervan; maar als je niet van je paard afwil om een poortje te openen en weer te sluiten dan zie je in elk geval al een praktisch nut. Ook bijvoorbeeld als je je paard wil kunnen parkeren om via een opstapblok (nou ja, afstapblok) af te stappen. Op zich kan je dit gewoon veel eenvoudiger oplossen door een paard te leren targetten (ergens naartoe te bewegen zonder dat je druk van je been gebruikt) dus daar hoef je het “wijken voor het been” niet apart voor aan te leren (dat is wat Egon bedoelt, denk ik).
Waarom wordt “wijken voor het been” dan wél ingezet? Er wordt dan gezegd: omdat het het paard leert te reageren op éénzijdige kuitdruk. Je legt één been aan, het paard beweegt weg van het been, of juister gezegd: mee met het been.
Voor mij is het nét wat meer: het paard beweegt weg van het been in combinatie met een (éénzijdige) teugelhulp.
Want dit is onderdeel van het wel hele simpele systeem die de rijhulpen eigenlijk vormen: twee teugels = stop, twee benen = voorwaarts, één teugel = voorhand beweegt, één been = achterhand beweegt (de zit is een steeds fijnere regulator tussen deze hulpen naarmate de training vordert).
Dit zijn hele simpele, eenduidige responsen van je paard, en hoe duidelijker jij en je paard dit begrijpen, hoe simpeler het is om ze onderling te gaan combineren. “Wijken voor het been” is een van de eerste simpele combinatiebewegingen van éénzijdig been + éénzijdig teugel.
Dat heb je ook op de grond gezien, als je hebt geleerd hoe je een paard van je weg kan laten bewegen met lichaamstaal: voorhand weg gebeurt aan de voorkant, achterhand weg gebeurt aan de achterkant; gecombineerd ga je zijwaarts.
Wijken krijg je dus simpel voor elkaar, in elke mogelijke hoek, op volgende manier:
– zorg dat je je paard leert hoe hij één teugel volgt (direct én indirect, open of aanleggen, paard beweegt weg, laat los en beloon): zo beinvloed je de beweging van je paard vanuit de voorhand eerst (en ja, dat wordt een wending om de achterhand)
– zorg dat je je paard leert hoe hij één been volgt (leg aan, paard beweegt weg, laat los en beloon): zo beinvloed je de beweging van je paard vanuit de achterhand eerst ( en ja, dat wordt een wending om de voorhand)
– combineer.
Ha, zeg je, maar waarom kunnen ze dat met western aan de lange teugel en hebben ze bij dressuur twéé teugels nodig?
Wel, dat is een kwestie van keuze over de bijkomende criteria. Het is niet zo dat er bij western géén teugel is – hij is wel lang, maar hij is er wel. De buitenteugel bij dressuur is de neckreining van het western, het enige verschil is dat het paard met de dressuurbuitenteugel in aanleuning blijft om heel andere redenen die er nu niet toe doen – zeker niet bij deze oefening.
Eénzijdige teugelhulp kan een open, directe teugel zijn – je opent de teugel als een deur en je paard stapt door de open deur, hij volgt met z’n neus de teugel achterna – of een indirecte teugel die functioneert als een gesloten deur waar het paard niet doorheen mag en waar hij van wegbeweegt/wegblijft.
Even naar de dressuurcriteria. Omdat het daar heel belangrijk is dat je paard zacht en nageeflijk blijft ààn de teugel durven de mensen nogal wel eens prutsen met die teugels. Die teugels dienen bij deze oefening echter alléén maar om tegen het paard te zeggen: “blijf zo recht mogelijk”. Bij wijken is het paard immers niet gebogen (misschien een héél klein beetje tegen de bewegingsrichting in) maar récht.
Stel dat je wil wijken naar links, dus voor het rechterbeen. Dan denk je misschien “ik trek aan de rechterteugel” want inderdaad, je paard beweegt dan zijn voorhand naar rechts waardoor hij met z’n hoofd naar de wand toegaat maar zijn achterhand blijft doorgaan – dat brengt hem schuin tegenover de wand. Maar dat plooit je paard dus ook aan de schoft waardoor de linkerschouder van het paard als het ware gaat uitstulpen; het hoofd van het paard (dat je naar rechts hebt getrokken) komt dus nà de schouder. Dat heet “over de schouder vallen”.
Hoe voorkom je dat? Door de linker-teugel te gebruiken. Die houdt je paard recht (“houdt”, niet “trekt”!).
Maar stel nu dat je beter voorbereidend werk had gedaan. Stel dat je je paard grondig had geleerd dat als je je buitenbeen naar achter legt, dat dat betekent dat hij zijn achterhand naar links moet brengen. En kijk! Het paard wendt óók naar rechts op de hoefslag!
Daardoor kan je je buitenteigel meteen indirect gebruiken, door je paard ervoor te doen wijken, of, preciezer gezegd: de schoft te doen wijken.
Wijken naar links gebeurt dus door
1. de achterhand te doen wijken voor het rechterbeen en
2. de schoft (de hele voorhand, niet de hals alleen dus) te doen wijken voor de buitenteugel.
De mate van verzameling wordt bepaald door het africhtingsstadium waarin je paard je bevindt – en als je aan wijken denkt, dan is je paard typisch groen (onafhankelijk van zijn leeftijd) en verloopt aanleuning bij voorkeur aan een vrij lange teugel. Wijken voor het been heeft immers niets te maken met verzameling, het is puur een basisoefening voor het leren combineren van twee basisrijhulpen. Laat de beweging dus door, rem ze niet! Je hand her-richt de bewegingsrichting die je met je been inzet, meer niet.
Als je dit dus goed hebt voorbereid door je paard eenvoudige antwoorden te leren geven op eenvoudige basisrijhulpen zal je merken dat wijken heel gemakkelijk is. Die voorbereiding is àlles. Daarna is het simpel: je vraagt eerst de voorhand op eenvoudige teugelhulp, dan de achterhand op eenvoudige beenhulp, en door geconcentreerd en heel licht af te wisselen kan je precies de hoek regelen waarin je paard zijwaarts gaat bewegen. Het is een schitterende oefening om te leren voelen hoe voor- en achterhand van je paard beinvloedbaar zijn tot één geheel, gewoon door je te concentreren op de timing van je hulpen.
Oh ja: check voortdurend bij jezelf of je wel stil en recht blijft zitten. Niks hindert je paard zozeer als een ruiter die met heel z’n gewicht z’n paard opzij probeert te krijgen.